O gij, mijn schone eenzaamheid

door Paul van Ostaijen

Dit is de eerste lentelike avond van maart die niet meer fris is, maar lauw reeds, lauw. Wellicht kent gij zulke avond, naar dezelfde ervaring als de mijne: dat het doelloze doel wordt en wel met zulke beslistheid zich in de wil neerzet als men maar zelden – o deze zeldzaamheid van het durende bewustzijn – bij zich zelf waarneemt. Daarom lokt mij deze bank aan het einde van de laan, bij de ingang van het park. Je weet wel: die laan die naar een ronde square afloopt, waarachter een vrouw hoog op een voetstuk staat en zij heeft een toorts. Ook steunt zij sterk op de éne heup. Het moet het model een vermoeiende houding geweest zijn. En dan heb je nog het café links, als je uit het park komt en daar is licht.

Maar dit is een avond nog dat men houdt van de vergaarde donker en men zet zich middenin met niets dan deze doelloosheid en die is vol. Men is blij, want men weet dat deze volheid van het doelloze haar zin heeft in het ritme van de natuur en dat men, hoe ook, vandaag niets doen kan dat daarbuiten zou zijn.

Er is een late fietser. Ook in de winter kan het wel eens gebeuren dat gij een late fietser ziet. Doch deze fietser nu is gans anders. Hij heeft een licht met rode schijn en men weet niet goed wat hij wil met dit licht in onze donkerte, die lentelik is en het lantaarnlicht maar moeilik verdraagt.

Er zijn ook voorbijgangers, ja zelfs, nu en dan, wandelaars. Dezen meer, de anderen minder, beiden toch verwonderen zich omdat ik, daar bij de ingang, zo zit zonder keuze, op de eerste de beste bank. Het is zeldzaam, niet éen gaat voorbij, zo maar. Voor het laatst is er een joodse familie die mij monstert. Voorop gaat de jonge man, de joodse bruidegom en naast hem de joodse bruid. Dan heb je de oude jodin en de jonge zus, het spreekt van zelf, de zus van de bruid. Dat zijn vier blikken die over mij schuiven, elk met zijn bizonder licht, dan worden zij, op mijn hoogte gekomen, groot en eindelik is de blik over, maar ik voel wel dat er in hem iets onvoldaan bleef. De bruidegom echter was, van heel de bende, de schuchterste.

Ik vergat haast éen man die voorbijging, zo maar. Zijn gelaat stond op een hoge hals, sterk vooruit en ver van de romp. Hij heeft mij niet de tol van enige belangstelling betaald.

Met zekere stap, droeg hij dezelfde doelloosheid rond.


door Paul van Ostaijen

Back to CONTENTS


tekstbron: DBNL
opgenomen in WEEKBLADEN #46 - schimmel in de architectenloft
gebruikt in uitzending RK-2021-04-10

Stuur uw bijdragen (enkel tekst aub, geen prentjes) voor de WEEKBLADEN naar weekbladen@radioklebnikov.be

Ontdek onze CD-collectie
op BANDCAMP!